Poedels bestaan al eeuwen en er zijn historische verwijzingen gevonden in Duitsland, Engeland, Italië en Frankrijk. Op schilderijen staan deze honden meestal traditioneel getrimd met de “leeuwentrim’, waarbij het achterdeel kaal is, behalve banden om de poten en een pompon op de staart, terwijl het voorste deel behalve snuit en voorpoten de volle vacht behoudt. Dit geeft waarschijnlijk aan dat de honden als jachthond werden gebruikt om wild op te halen. Omdat de vacht vrij zwaar is als hij nat is, werden ze op bepaalde plaatsen geknipt om het gewicht te verlichten. De staart werd gecoupeerd omdat een lange staart in het kreupelhout vast zou komen te zitten. Het strikje in de kuif was bedoeld om aan te geven dat de hond aan het werk was en ook om aan te geven dat het geen vogel of ander dier was.
Het woord Poedel komt van het Duitse woord ‘Pudel’, wat in het water poedelen betekent. Er worden drie soorten erkend, maar ze zijn alleen verschillend in grootte en zijn nauw verwant. De grootste, de standaardpoedel, is de oudste soort en werd gebruikt om wild uit het water te halen. De kleinere poedels zijn steeds populairder geworden. De dwergpoedel is de middelste soort en lijkt wat betreft grootte meer op de oorspronkelijke poedel dan de huidige standaardpoedel. Oorspronkelijk was dit de kleine Poedel, maar die naam veranderde toen het kleinste formaat werd erkend.